DUISTERNACHT: RUSTPLAATS
- Joran Effting
- 31 okt 2016
- 6 minuten om te lezen

Margo sloeg haar jas iets dichter tegen haar lichaam. Het ritselende geluid probeerde ze te verbloemen met een kuch. Na al die tijd voelde ze nog altijd schaamte. Ze kende hier niemand, het zou haar niet moeten uitmaken hoe deze mensen over haar dachten. Ze versnelde haar pas.
Voor de grote, intimiderende deuren sloeg de twijfel weer toe. Iedere avond diezelfde dialoog in haar hoofd. Het is binnen, het is er warm. Er zijn daar mensen. Ze hebben er eten. Er zijn daar mensen. Wil je nog een nacht buiten slapen? Er zijn daar mensen. Ze schudde haar hoofd en liep door. Dezelfde dialoog als altijd, met dezelfde uitkomst.
Op de automatische piloot liep ze de stad door. Ze ontweek iedere blik die haar gegund werd. Gelukkig waren dat er niet veel. Nu het beduidend kouder werd, begaven mensen zich niet zoveel op straat. Ze sloeg de hoek om, de straat uit, rechtsaf, de steeg in. Het was een enorme omweg, maar Margo liep hem feilloos. Ze wilde niet gevolgd worden.
Aangekomen bij haar slaapplaats, haar thuis, ging ze voorzichtig liggen. De stenen voelde hard, koud en klam. Ze had vroeger veel sprookjes gelezen. Enge monsters woonden onder de brug. Trollen zo lelijk als de nacht. Ze snikte zachtjes. Af en toe, als ze nadacht over haar keuzes, kon ze de tranen niet tegenhouden. ās Nachts, gehuld in de vergevende deken van duisternis, kon ze haar emoties stilletjes uiten.
Ze werd wakker van een schrapend geluid. Margo was altijd een lichte slaapster geweest, iets dat ze nu zowel handig als vervelend vond. Het handige was dat ze zelfs in haar slaap niet beslopen kon worden. Dat ze al drie weken geen nachtrust had genoten, dat vond ze vervelend. Ze wist dat ze constant wakker werd om niets. Ze keek geĆÆrriteerd naar de richting van het geluid. Wacht even, wat was dat voor iets? Een donkere gedaante kroop op vreemde manier over de rivieroever. Hij of zij leek zich vast te grijpen aan jong gewas en zich zodoende vooruit te trekken. Iedere keer vlogen de jonge plantjes regelrecht de rivier in. De gedaante kroop langzaam maar zeker Margoās kant op.
Ze keek hem met grote ogen aan. Ze voelde de koude stenen van de pilaar in haar rug. Zonder het te beseffen was ze achteruit gekropen tot ze niet verder kon. De gedaante leek haar nog niet in de gaten te hebben. Haar ogen begonnen te wennen aan het zwakke licht. Het was een man, zag ze nu. Zijn kleding was flink gescheurd en hing in flarden om zijn lijf. Ze wierp een vluchtige blik naast zich. Ze kon wegrennen, maar wat als hij haar achterna kwam? Wat als hij haar zag en de achtervolging inzette? Ze kon niet nog eens op de vlucht gaan, dat kon ze niet. Nog voor ze het doorhad, zette ze het op een rennen.
Uitgeput zakte ze op de grond. Een stevige pijn schoot door haar zij. Haar adem was raspig en gehaast. Ze dwong zichzelf rustig in en uit te ademen. Haar hart bonkte in haar keel. De man was haar niet achterna gekomen. Ze wist niet eens of hij opgekeken had toen zij in paniek wegrende. Pas nu begon door te dringen wat er gebeurd was. Misschien had hij wel hulp nodig. Hij kon net overvallen zijn, of dronken in de rivier terecht zijn gekomen. Wat was ze voor persoon, dat ze zo iemand zomaar aan zijn lot overliet?
Eigenlijk moest ze teruggaan. Kijken of ze kon helpen. Eigenlijk was dat wat ze moest doen. Ze kon zich er niet toe bewegen. De angst had zich meester van haar gemaakt, ze durfde met geen mogelijkheid terug. Moest ze dan hulp voor hem zoeken? Nee, besloot ze. Ze kon er niet op vertrouwen dat mensen zouden helpen. Ze zou morgenavond teruggaan. Als hij weg was, waar ze vurig op hoopte, kon ze haar laatste verstopte spullen pakken en een nieuwe slaapplaats zoeken. Ze wist dat ze zich onder die brug niet meer veilig zou voelen. Als hij er nog was zou hij of dood, of bij zinnen moeten zijn. Dan kon ze altijd nog beslissen wat ze ging doen. Eerst vannacht maar eens door zien te komen. Ze had geen idee hoe laat het was. In de verte hoorde ze het lawaai van het uitgaansleven.
Ze dook een wat nauwe steeg in, niet veel meer dan een wandelpad naar iemands achtertuin. Achteraan het pad, bij het hek van de tuin, liet ze zich naar de grond zakken. De ingang werd verlicht door een straatlamp iets verderop. Voor nu zou dit moeten voldoen. Ze zat geborgen, uit de wind en ze kon de enige ingang in de gaten houden. Ze sloot voorzichtig haar ogen. Duisternis. Alleen de geluiden van uitgaansmuziek en geschreeuw. Heel veel geschreeuw. Nee, dit kon ze niet. Ze opende vlug haar ogen weer. Nog steeds zag ze vooral duisternis, nu nauw doorbroken door een kleine lichtvlek op de grond. Ze staarde even naar het lantaarnlicht. Ergens in de straat hoorde ze een groepje aankomen. Waarschijnlijk jongeren die het avondleven weer verruilden voor een kater. Ze waren luid aan het lallen; ze maakten lawaai naar elkaar, maar Margo kon geen woorden ontwaren. Haar nieuwsgierige aard overwon haar wat afgezwakte angst en ze begaf zich voorzichtig richting de straat. Ze had gelijk: er liep een groepje zwalkende jongeren midden op de weg. Ze hielden zich aan elkaar vast om niet allemaal om te vallen. Ze bewogen langzaam en onzeker, alsof ze geen doel voor ogen hadden. Ze leken niet helemaal te weten waar ze waren. Margo was geĆÆntrigeerd. Ze kon de gezichten net niet zien, het bleven identiteitsloze gedaantes. EĆ©n van de jongeren hief zijn hoofd een stukje op. Hij keek recht naar Margo. Ze was haar voorzichtigheid verloren en stond vol in het licht. Hij schreeuwde iets naar zijn groep ā het klonk als āDaa! Ladewehaavraa!ā ā en snelde haar richting op. De groep bewoog als ƩƩn geheel, veel sneller dan daarnet. Ze hadden nu een doel. Margo stond als verstijfd. Met grote ogen keek ze naar de mengeling van armen, benen en hoofden die naar haar toe kwam. Ze bewoog achteruit, terug het pad op. De duisternis in. Het mocht niet baten. Ze was al opgemerkt. De groep zette nu onder luid gejoel de achtervolging in.
In blinde paniek rende ze naar het eind van het pad. Stik, hier kon ze nergens heen. Ze draaide angstig rondjes, haar ogen speurend naar een ontsnappingsweg. De groep kwam snel dichterbij. Margo wilde niet wachten om te vragen wat ze van haar wilden. Ze klauterde moeizaam, maar succesvol, tegen het tuinhek aan. De grote ijzeren stangen droegen haar gewicht makkelijk. Ze sprong aan de andere kant de tuin in. Ook eng, maar niet zo eng als deze groep. Oh! Haar jas was vastgegrepen. In de tuin zonder verlichting zag ze alleen de arm die haar vasthad. Een versleten jack hing losjes om het lijf.
āAlsjeblieft, laat me gaan,ā smeekte ze zachtjes. Het antwoord was een vreemd gegrom. Ze rukte wanhopig aan haar jas. De greep van de jongen was niet stevig. Ze wist zichzelf los te rukken en rende naar de andere kant van de tuin. Nee, nee, dit was niet goed. Ze stond zonder toestemming in iemands tuin. Ze moest hier direct weg. Aan de andere tuinrand stond een schutting. Ze keek nog ƩƩn keer naar het pad, waar de groep tegen de poort stond te duwen. Die weg was geen optie. Ze baande zich een weg naar de schutting. Ze klom eroverheen en stond weer in een tuin. Ze vervolgde haar weg, weer een schutting over. Na een paar schuttingen kwam ze weer in een steeg terecht. Een verlaten steeg, gelukkig. Iets verderop hoorde ze nog meer geluiden. Wat waren er toch veel mensen buiten vannacht. Dat had ze niet verwacht. Ze drukte zich met haar rug tegen een muur. Wacht even, ze kende deze buurt.
Nee toch? Ze kon toch niet hier zijn? Ze had zo haar best gedaan hier weg te komen. Volledig onbewust was ze in haar angst terug gerend naar hier. Naar Jochem.
Alsof ze hem geroepen had. Zijn stem klonk van een paar deuren verderop.
āMargo! Hierheen!ā Ze verbeet haar bittere tranen, vermande zich en keek hem aan. Hij stond in de deuropening wild naar haar te gebaren. āMargo! Kom nou!ā
Hij klonk boos, geagiteerd. Niet blij om haar te zien, dat was zeker. Margo keek vluchtig om zich heen. Ze kende deze straat goed. Ze had er vaak op uitgekeken, vanuit haar kleine kamertje. Jochem kende de straat beter. Zo in de nacht had ze geen kans. Waarom bleef hij daar maar staan? Waarom had hij haar nog niet naar binnen gesleurd? Margo probeerde hem in zich op te nemen. Hij stond daar maar wat, met een verbeten uitdrukking op zijn gezicht. Hij keek niet naar haar, hij keek voorbij haar. Ze volgde zijn blik. Daar, op de hoek van de straat, kwam een grote groep mensen aangelopen. Ze hinkten en sleepten net zoals de anderen. Ook zij maakten een vreemd, bijna onmenselijk geluid.
āMargo! Kom nu binnen!ā siste Jochem. āNu!ā
Margo veegde de tranen uit haar ogen. Ze maakte haar keuze.
āMargo! Margo, wat doe je?ā Er begon paniek door te dringen in zijn stem. Margo stapte voorzichtig, maar vastberaden op de groep af. Ze draaide zich naar Jochem. Dit was haar laatste kans hem te zeggen wat ze wilde.
āHet grootste monster dat ik ken, ben jij,ā zei ze met brekende stem. Ze zette een stap naar de groep. Jochems kreten werden verstomd door het onverstaanbare gegrom. Ze zette nog een stap. Nooit meer zou ze leven in angst. Nog een stap. Ze werd vastgegrepen door grauwe handen. Toen werd alles zwart.
Comments