
ACHTER HET GLAS
​
​
Het denderen als van een trein dreunde door mijn hoofd. Ik bewoog mijn heupen mee op het ritme waar ik niet aan kon ontkomen. Boem, boem, boem. Mijn gedachten waren buiten de trein. Ik zag een prachtige tuin voorbijflitsen. Ik stond op en wilde tegen het raam leunen om het beter te zien; toen ik het glas wilde aanraken bleek het verdwenen te zijn. Ik tuimelde naar buiten en bevond me in de weelderige tuin. Een veld vol bloedrode rozen trok mijn aandacht. Ik wilde erheen lopen. Ik stopte omdat een fruitvliegje tegen me begon te praten.
"Weet je waarom die rozen bloedrood zijn?" vroeg ze. Ik antwoordde haar dat ik dat niet wist, maar ze wilde het niet uitleggen.
"Kom er gewoon niet in de buurt," was haar enige advies. Ze leek oprecht en ik besloot de andere kant op te lopen. Daar was een prachtig meertje, vol met helderblauw water. Ik besloot te gaan zwemmen. Ik deed mijn kleren uit en stapte in het water. Het was ijskoud, wat best een teleurstelling was.
Na een te verfrissend bad wilde ik mijn kleding weer aan doen. Mijn shirt en broekje waren verdwenen. In plaats daarvan lag er nu een prachtige jurk. Ik deed hem aan en voelde me als een prinses. Terwijl ik daarover nadacht, bedacht ik me dat ik iets belangrijks vergeten was.
Een tuin is zeldzaam een alleenstaand iets. Er moest haast wel een huis bij deze tuin horen. Ik zag inderdaad een gebouw, maar het leek meer op een kasteel dan op een huis. Hoewel er geen pad was, was het erg makkelijk bij de deur te komen.
Daar stond een geschrift:
Welkom, schone Dame uit de trein,
Zult u dan onze Koninginne zijn?
Open de deur en loop door de opening
Is er een kasteel, dan bent u de koningin
Indien niet, keert u hier nimmer weer
Stapt binnen en twijfelt niet meer.
Een leven als koningin… Het idee beviel me wel. Ik kneep mijn ogen stijf dicht en hoopte dat het waar kon zijn. Mijn hand greep naar de deurknop, de deur sloeg open en ik stapte naar binnen.
Langzaam opende ik mijn ogen. Ik merkte dat ik op bed lag. Om me heen zag ik mijn oude, kleine kamer. Van achter het raam viel rood licht naar binnen. De jurk had ik nog aan, mijn normale kleren lagen verfrommeld naast het versleten bed. Op het nachtkastje lag een klein stapeltje biljetten.
Toch aardig dat ik de jurk mocht houden.